Proefschrift Julia Chorus over houtbouwfasen Romeinse forten

In een nieuwe aflevering van De Limes leeft! (S3 afl. 8) vertelt archeoloog Julia Chorus over de opgravingen in Alphen aan den Rijn. Haar bijdrage aan deze opgraving vormt de start van een onderzoek naar Romeinse forten en aansluitend een onderwerp voor haar proefschrift. Julia onderzoekt de houtbouwfasen van de castella tussen Vechten en de Noordzee. In deze blog lees je alles over dit onderzoek en worden een aantal boeiende ontdekkingen uitgelicht.

Achtergrond
Ten tijde van de opgraving in Alphen aan den Rijn in 2001-2002 werd vanuit de Universiteit Nijmegen een projectplan ontwikkeld om in een groot interdisciplinair samenwerkingsverband onderzoek te doen naar de aanleg en ontwikkeling van het West-Nederlandse deel van de Romeinse limes tussen Vechten en de Noordzee. De aanvraag heette Een duurzame grens? De inrichting van de Romeinse grens in de Rijndelta en richtte zich niet alleen op de militaire resten, maar juist ook op de ecologische kant. Het idee was dat alle disciplines zouden samenwerken, want begin 2000 waren het echt nog aparte werelden. En juist in dit gebied waren de omstandigheden van conservering in de grond heel goed. Niet alleen aardewerk, bot en metaal zijn hier bewaard gebleven, maar ook hout en botanische resten. De universiteit was nog op zoek naar iemand die zich op het onderzoek van de forten wilde richten. Dankzij de opgraving in Alphen aan den Rijn had Julia de ervaring en motivatie om dit deelonderzoek op te pakken.

Julia en collega’s onderzoeken de fundering van barakken in Alphen aan den Rijn (foto: Radboud Universiteit Nijmegen)

Van onderzoek naar proefschrift
Naar aanleiding van dit onderzoeksproject is Julia begonnen met een proefschrift waarbij ze de houtbouwfasen van de forten tussen Vechten en de Noordzee met elkaar vergelijkt. Het gaat dan om de vroegste periode in de eerste eeuw en begin tweede eeuw n.Chr. en omvat tien locaties met allemaal meerdere bouwfasen. Julia is begonnen met een zogenaamde opgraving van oude opgravingen. Ze heeft eerdere opgravingsverslagen bekeken tot op veldtekening niveau en die met elkaar vergeleken. Er zaten hele oude onderzoeken bij zoals in Vechten en Valkenburg, maar ook recente opgravingen zoals in Alphen aan den Rijn en Woerden.

Noot: Julia heeft een aanstelling gehad in Nijmegen en is daarna voor zichzelf begonnen (Chorus Archeologie). Op dat moment was het proefschrift nog niet afgerond, dus de afgelopen jaren heeft ze tussendoor steeds aan het proefschrift gewerkt. Het is de bedoeling dat het eind 2023 echt wordt afgerond.

Nieuwe inzichten
Door het vergelijken van de forten op detailniveau blijkt al heel snel dat er veel meer verschillen tussen alle forten bestaan dan lange tijd werd gedacht. Men is uitgegaan van een soort blauwdruk die de Romeinen overal gebruikten om forten te bouwen. Door het vergelijkende onderzoek blijkt dit absoluut niet het geval. En ook elders langs de grens in bijvoorbeeld Engeland en Duitsland zijn opmerkelijke verschillen te zien.

Fundering zoden wal Alphen aan den Rijn (foto: Radboud Universiteit Nijmegen)

Verschillende soorten omwalling
Een interessante vergelijking was de verschillende omwallingen van de forten. In Alphen aan den Rijn werden parallel liggende stammen aangetroffen als de fundering van de omwalling. Op diezelfde locatie waren echter ook grote staanders aanwezig die ongeveer op 1 meter afstand van elkaar stonden. Tijdens de uitwerking van die opgraving is het als 1 soort omwalling beschouwd. Tijdens het vergelijkend onderzoek van de forten kwam Julia dezelfde soort liggers echter ook in Utrecht op het Domplein tegen en Woerden. In Valkenburg waren ze al bekend in verschillende bouwfasen, maar niet in alle fasen. Dat was ook opvallend. Julia kwam erachter dat de fundering met de liggers onderdeel was van een zoden wal, die werd opgebouwd met plaggen. In Valkenburg is door van Giffen vastgelegd hoe deze zoden bij elkaar werden gehouden door een raamwerk en dat deze verder horizontaal werd opgebouwd. Er werden geen verticale palen in de grond gezet.

De verticale palen als onderdeel van de omwalling waren wel aanwezig in bouwfase twee van Valkenburg, maar ook bij Vechten en Bodegraven. De bekisting werd hier gevormd door de palen aan voor- en achterzijde op elke meter met daartussen planken en volgestort met aarde.

Type 1 zoden wal, type 2 bekisting, type 3 zoden wal met voorwand (tekeningen Julia Chorus en René Reijnen)
Reconstructie van drie typen omwalling van de Romeinse forten in het onderzoeksgebied tussen Vechten (Bunnik) en de Noordzee. (De opbouw boven op het zoden wallichaam van het eerste type, reconstrueert Chorus inmiddels anders. Er zal een borstwering hebben gezeten aan de voorzijde van de wal, die lijkt op het bovenste gedeelte van waltypen 2 en 3)

Julia en collega’s bij de brandlaag van 69-70 (foto: Radboud Universiteit Nijmegen)

Toen Julia deze twee soorten omwalling had geïdentificeerd was het meteen duidelijk dat de verticale palen in Alphen aan den Rijn van een latere bouwfase waren. Bij het inzoomen op de veldtekeningen was ook duidelijk te zien dat de palen door de liggers van de zodenwal heen waren geslagen. De zoden wal van Alphen aan de Rijn is met behulp van jaarringen (dendrochronologie) heel nauwkeurig gedateerd op de winter van 40/41, met een bevestiging van het muntonderzoek. De tweede fase van de staanders is helaas niet gedateerd. Julia vermoedt dat deze omwalling van na de Bataafse opstand in 69/70 dateert, omdat ze de NAP hoogtes heeft onderzocht en daarmee het loopniveau in een bepaalde fase. Voor dit onderzoek naar loopniveaus gebruikt ze ook onderkanten van palen van bijvoorbeeld poortgebouwen en torens, maar ook funderingen van omwallingen als die er nog zijn.

De volgende vraag is waarom de omwallingen zo verschillend zijn in verschillende fasen op verschillende plekken. Zelfs als het gaat om eenzelfde omwalling, worden er toch verschillende bouwtechnieken gebruikt. Er is bijvoorbeeld nog een tussenvorm gevonden in Valkenburg van een zoden wal waarbij een voorwand aanwezig was. Er valt geen chronologie te ontdekken tussen de verschillende omwallingen, dus het is niet tijdgebonden. Landschappelijk zijn er in het gebied niet zulke grote verschillen dat je een andere bouwwijze zou verwachten, dus dat kan eveneens geen verklaring zijn.

Tijdens het vergelijkend onderzoek bleek dat de verschillen zich niet beperkten tot de omwalling. In Valkenburg zijn de verschillende poortgebouwen die elkaar opvolgden goed gedocumenteerd en deze verschillen allemaal van elkaar. En ook bij de binnenbebouwing kwam Julia verschillen tegen, bijvoorbeeld bij het vlechtwerk van de wanden of de fundering van de barakken. In elk fort en in verschillende fasen waren hier verschillen in bouwwijze te zien.

IJzertijdfortificaties
Als vervolgstap op de verschillen in omwallingen is Julia een onderzoek begonnen naar fortificaties in de IJzertijd, de zogenaamde oppida. Ze vergeleek België, Frankrijk en Duitsland en kwam zelfs bij Poolse opgravingen terecht. Wat daar uit blijkt en wat ook in overzichtspublicaties naar voren komt is dat daar ook duidelijke verschillen in bouwwijze en stijl bestaan van omwallingen en poortgebouwen. In Frankrijk heb je een heel gebied waar de zogenaamde murus gallicus werd gebouwd, een horizontale manier van bouwen zonder verticale staanders. Dat is een cultureel afgebakend gebied ten westen van de Rijn geweest. Een enkeling nog aan de andere kant van de Rijn, maar veel meer Duitsland in en meer naar het oosten werd gebruik gemaakt van de bekisting. Er zijn in de IJzertijd dus grofweg twee bouwtradities te onderscheiden.

Links: Vier waltypen van IJzertijdfortificaties (bewerking J. Chorus van fig 8.2 van J. Collis, 1984: Oppida. Earliest towns north of the Alps, Sheffield)
Rechts: Verspreiding (F. Audouze & O. Büchsenschütz, 1992: Towns, villages and countryside of Celtic Europe, London, fig. 50.)

Julia vroeg zich af of de verschillende bouwtradities van lokale bevolkingen de oorzaak konden zijn van de verschillende omwallingen in de forten. Dat de gerekruteerde soldaten uit een bepaald gebied kwamen en hun eigen bouwtradities meenamen. De enige eenheid die we in de vroegste fase kunnen plaatsen zijn de Galliërs in Valkenburg. Verder is er van de bezetting in de eerste eeuw bijna niets bekend. Dankzij houten schrijfplankjes in de context van de eerste bebouwing van het castellum is er een aanwijzing dat het 3e Cohors Gallorum daar gelegerd is geweest. Op basis van literatuur en vergelijkingen van opgravingen in andere gebieden gaat Julia er vanuit dat de eenheden zelf hun forten bouwden. Lang is er gedacht dat er een soort bouwploeg was aangesteld om op al die plekken langs de grens de forten te bouwen. Nu wordt steeds vaker gedacht dat de gelegerde eenheden hun eigen plek bouwden. Ze volgden de regels van het Romeinse leger voor het bouwen van forten: de rechthoekige vorm, in ons gebied met de lange zijde naar de Rijn, de wegen erdoorheen en de plek waar het hoofdkwartier (principia) werd gebouwd. Dat zijn dan ook tegelijkertijd de overeenkomsten van de forten, net als de breedte van de wallen overigens. Maar de bouwstijl, waar precies de barakken hebben gestaan of de woning van de commandant (praetorium) verschilt per fort. Er is geen enkel fort precies hetzelfde.

Omwalling in Archeon
In de Romeinse tijd van het archeologiepark Archeon is de reconstructie van de omwalling en het poortgebouw gebaseerd op het castellum uit Alphen aan den Rijn. Dit was echter in de tijd dat men er nog van uit ging dat de vroegste fase van de omwalling bestond uit een bekisting. Ondertussen is dankzij het onderzoek van Julia bekend dat de bekisting een tweede bouwfase was. Dus, hoewel het een mooie reconstructie is, klopt de combinatie van omwalling en poortgebouw niet. Wel kun je een goede indruk krijgen van de hoogte van het poortgebouw en de ommuring. Dit is indertijd uitgebreid onderzocht. Het lijkt Julia heel leuk om een keer door middel van experimentele archeologie te laten zien hoe de vroegste zoden wal er uit heeft gezien om de wallen goed te kunnen vergelijken.

Archeon reconstructie poort en wal met torens (foto: Julia Chorus)

De archeologie van fort Vechten

In de podcast vertelt Rien Polak hoe hij dankzij de colleges van Stuart in het Rijksmuseum van Oudheden(RMO) met Vechten in aanraking is gekomen. Het museum bezit een enorme collectie vondsten die tijdens de bouw van het waterliniefort in de 19e eeuw zijn gevonden. In deze blog lees je het verhaal achter deze collectie en hoe Rien uiteindelijk met de collectie aan de slag is gegaan.

De bouw van het waterliniefort (tussen 1867 en 1870) heeft zonder enig archeologisch toezicht plaatsgevonden. De bouw viel onder het Ministerie van Oorlog (nu Ministerie van Defensie) en het RMO viel onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Op een gegeven moment kreeg het museum er lucht van dat er een fort werd gebouwd en dat daar veel Romeinse vondsten werden gedaan. Ze mochten echter niet op de bouwplaats komen. Het enige dat ze tot stand hebben kunnen brengen is dat de commandant van de genie, die verantwoordelijk was voor de bouw van het fort, alle vondsten zou verzamelen en ze naar Leiden zou laten verschepen.  

Waterliniefort Vechten (foto Debora d’Hont 2016)

Waterliniefort Vechten (foto Debora d’Hont 2016)

Na verloop van tijd verschenen echter vondsten op de kunstmarkt, die duidelijk uit Vechten kwamen. Dat leverde nieuwe problemen op tussen de ministeries, want het was duidelijk dat er dingen verdwenen. Toen heeft de commandant van de genie voorgesteld om de arbeiders te betalen voor de dingen die ze zouden inleveren. Uiteindelijk is besloten om dat inderdaad te doen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken moest voor het geld zorgen. Men heeft een prijslijst gemaakt met een overzicht van de soort vondsten en hoeveel cent de arbeider daarvoor kreeg. Van de uitbetalingen werden lijsten bijgehouden die zich nog in de archieven van het RMO bevinden. De vondsten werden verzameld in houten kisten en die gingen per trekschuit naar Leiden. Daar werd alles uitgepakt. Het was op een gegeven moment echter zo veel, dat er een achterstand ontstond. Ze hebben er wel twintig jaar over gedaan om het te beschrijven. De beschrijvingen lopen door tot ongeveer 1890. En jaren later in 1909 duiken er nog kisten op in de kelder van het museum.  Die waren ze vergeten.

College over de archeologie van fort Vechten

Tijdens een college vertelt Stuart hoe verschillende medewerkers van het RMO een poging wilden ondernemen om de Terra Sigillata, het mooiste Romeinse aardewerk, te publiceren. De eerste was Remouchamps (1915-1927), maar die is al vroeg gestorven. Vervolgens Brunsting die direct na de Tweede Wereldoorlog conservator van het museum was, maar ook hij is er nooit aan toe gekomen. Stuart vertelde dat hij zelf wel eens met de gedachte had rondgelopen, maar ook hij kwam er niet aan toe. Als ijverige student dacht Rien toen bij zichzelf: "Dan ga ik het maar doen." En is het hem uiteindelijk wel gelukt? Hij geeft toe dat hij niet alle Terra Sigillata heeft kunnen onderzoeken, maar wel een deel. Eerst voor zijn doctoraal scriptie en vervolgens een veel groter deel voor zijn proefschrift.

Rien is gepromoveerd op Terra Sigillata uit Vechten. Hij heeft een selectie gemaakt van scherven waarop een pottenbakkersstempel bewaard is gebleven en die uit een productiecentrum uit Zuid-Frankrijk komen. De collectie Terra Sigillata uit Vechten is zo groot (na Londen de grootste collectie in Noordwest-Europa) dat Rien onderzoek kon doen naar de ontwikkeling van de vorm van het aardewerk door de tijd heen. Door heel nauwkeurig onderzoek naar de afmetingen van het aardewerk (de hoogte, de diameter, de hoogte en diameter van de standring), ontdekte hij dat er bepaalde tendensen te zien waren door de tijd heen. Archeologen die nu Terra Sigillata scherven vinden, kunnen zonder al te veel kennis van het aardewerk, vaststellen uit welke periode het komt (met een marge van ongeveer 50 jaar). Ze kunnen het aardewerk opmeten en vergelijken met de grafieken uit het proefschrift.  

6837: OF.AQVITANI (met ligatuur NA) = of(f)icina Aquitani = uit de werkplaats van Aquitanus (foto Rien Polak)

6837: OF.AQVITANI (met ligatuur NA) = of(f)icina Aquitani = uit de werkplaats van Aquitanus (foto Rien Polak)

6862: MARINVS.FE (met ligatuur MA) = Marinus fe(cit) = Marinus heeft dit gemaakt (foto Rien Polak)

6862: MARINVS.FE (met ligatuur MA) = Marinus fe(cit) = Marinus heeft dit gemaakt (foto Rien Polak)

De ontwikkeling van de vorm was één aspect van Riens onderzoek. Een ander aspect heeft te maken met de pottenbakkersstempels van het productiecentrum in Zuid-Frankrijk. Op de stempels komen verschillende formuleringen voor. Sommige stempels hebben alleen een naam, andere stempels hebben een naam vergezeld van een afkorting voor het woord fecit (heeft gemaakt), manus (van de hand van) of officina (werkplaats). Rien heeft onderzocht of er een relatie is tussen de formulering van de stempel en de omvang van de productie van een pottenbakker. En dat is inderdaad zo gebleken. Een pottenbakker met een stempel waar een werkplaats op genoemd wordt, heeft een veel grotere productie dan pottenbakkers met een stempel 'heeft gemaakt' of 'van de hand van'. In hedendaagse termen zou je kunnen zeggen dat de laatste groep de zzp'ers zijn en de werkplaatsstempels zijn de grote bedrijven.

De visualisatie van het Romeinse fort

Na tientallen jaren onderzoek naar fort Vechten kun je Rien zeker een expert noemen. De kunstenaars die verantwoordelijk zijn voor de visualisatie van het stenen fort hebben Rien dan ook uitgebreid uitgehoord. Ze hebben veel van zijn archeologische verhalen en kennis meegenomen in hun ontwerp. Rien deelt de leukste archeologische elementen die in de visualisatie zijn verwerkt.

De basis

Wat je ziet is een holle betonnen plint, in feite een soort bakken die met een deksel zijn afgesloten. Die bak volgt de contouren van de verdedigingsmuur van het stenen castellum. Op de plaats van de poorten is de bak onderbroken en zijn de torens weergegeven. De plaats van het hoofdkwartier en de hoeken van de veronderstelde barakken zijn aangegeven. De betonnen plint is vervolgens gebruikt als drager voor informatie en om vondsten te tonen. Op de deksels worden plattegronden weergegeven, teksten en herkenbare voorwerpen zoals gereedschappen en amforen.  

Visualisatie met replica’s (foto Romeinse Limes)

Visualisatie met replica’s (foto Romeinse Limes)

Archeologisch onderzoek verwerkt in het kunstwerk

Rond 2010 is er, voor de betonnen plint werd aangelegd, een veldkartering gedaan. Systematisch hebben studenten van Saxion Hogeschool het terrein afgelopen om vondsten te verzamelen. Dat hebben ze gedaan door het terrein in vakken van 10x10 meter te verdelen en per vak de vondsten te tellen en te verzamelen. Alle vondsten zijn gemerkt en genummerd. De Radboud Universiteit heeft ze vervolgens beschreven. Daar zijn verspreidingskaarten van gemaakt om te kijken hoe het Romeinse materiaal verdeeld was over het terrein. Dit onderzoek is gepubliceerd in de vorm van overzichtsplattegrondjes met kleine gekleurde vakjes. Vakjes met weinig vondsten zijn groen, vakjes met veel vondsten rood en alles daartussen. Deze plattegrondjes heeft Rien aan de kunstenaars laten zien en zij vonden dat een interessant beeld. Daar wilden ze wat mee doen. In een aantal van de deksels zie je de overzichtskaartjes met al die kleine vakjes en daar hebben ze met verschillende soorten arcering de vondstdichtheid weergegeven. Daarnaast zijn er deksels waarin vondsten zijn mee gegoten die door de studenten zijn verzameld. Het gaat om fragmentjes aardewerk, baksteen en natuursteen dat is mee gegoten met het beton. Het is in vierkante vlakken gegoten en net als bij de overzichtsplattegrondjes zijn er vlakken met weinig vondsten en vlakken met veel vondsten.

Overzichtskaartjes vondsten survey (foto Rien Polak)

Overzichtskaartjes vondsten survey (foto Rien Polak)

Vondsten in het beton gegoten met verschillende vondstdichtheid (foto Rien Polak)

Vondsten in het beton gegoten met verschillende vondstdichtheid (foto Rien Polak)

Het gaat overigens om vondsten die door herhaaldelijk ploegen of aan het oppervlak liggen flink beschadigd en gefragmenteerd zijn. Zo zaten er bijvoorbeeld zo'n 27.000 fragmenten aardewerk bij. Het zijn vondsten die na het onderzoek niet bewaard zouden worden. In het kunstwerk zijn ze nu toch bewaard gebleven. Niet alleen hebben de kunstenaars ze in het beton laten gieten, ze hebben de overige kratten met vondsten in de plint gezet. Dus als men in de toekomst de deksels eraf haalt, dan vinden ze weer tientallen kratten met vondsten.

Zelfs over het beton is nagedacht!

Een laatste leuk weetje gaat over het beton. De kunstenaars hebben namelijk beton gebruikt dat afkomstig is uit de Duitse Eifel. Rien vertelde hen hoe de stenen muren van het Romeinse castellum bekleed waren met tufsteen uit de Eifel. En op de plaats waar de Romeinen tufsteen hebben gedolven, staan nog steeds fabrieken die gebruik maken van het gesteente dat Romeinen daar gedolven hebben. Dat vonden de kunstenaars een fantastisch verhaal. Dus zoals de Romeinen hun steen uit de Eifel haalden, hebben de kunstenaars hun beton uit de Eifel gehaald.

Aan de noordkant van het fort wordt de betonnen plaat op enkele plaatsen onderbroken door echte stukken Romeinse tufsteen. Dat is de plaats waarop de noordelijke muur van het castellum in de jaren 20 van de vorige eeuw is vastgesteld in proefsleuven. Op de plek waar de proefsleuven de noordelijke muur doorsneden, hebben ze de plint onderbroken en hebben ze van Romeinse tufsteen die in Vechten is gevonden, het ontbrekende stukje laten metselen.

Met deze leuke weetjes is het zeker de moeite waard om het Waterliniemuseum te bezoeken en fort Vechten met andere ogen te bekijken!

  • https://waterliniemuseum.nl/

De Limes in Duitsland: een bezoek aan Archeologisch Park Xanten

Nederland en Duitsland zijn buurlanden. Een overeenkomst is dat de Rijn door beide landen stroomt. In de Romeinse tijd was deze rivier de noordgrens van het Romeinse Rijk. Als je de Rijn naar het oosten volgt, kom je dus vanzelf langs allerlei interessante Romeinse plekken in Duitsland. Op 27 juni was ik samen met zo'n veertig Limes-liefhebbers in Archäologischer Park Xanten, oftewel Colonia Ulpia Traiana, zoals de stad in de Romeinse tijd heette. Deze dag werd georganiseerd door Romeinse Limes Nederland.

Het LVR Römermuseum

Het LVR Römermuseum

In de ochtend luisteren we naar een presentatie van Dr. Norbert Zieling. Hij vertelt ons dat alle reconstructies in het park precies op de plek zijn gebouwd waar het origineel onder de grond ligt. Voordat zo'n reconstructie wordt gebouwd, vindt er een archeologische opgraving plaats. Op deze manier verkrijgen ze de benodigde informatie voor de reconstructie. Dat is een werkwijze die we in Nederland volgens mij niet kennen. Denk maar aan Castellum Hoge Woerd waar het moderne castellum als het ware zweeft, zodat de archeologische resten onder de grond veilig worden bewaard voor de toekomst. Op plekken in het park waar faciliteiten zijn gebouwd, zoals een speeltuin, hebben ze er echter wel voor gezorgd dat de grond wordt opgehoogd ter bescherming van de archeologie.

lunch.JPG

We lunchen in de herberg waar we een stevige goulash soep krijgen met Romeins brood. 's Middags staan er rondleidingen op het programma. Ik heb gekozen voor een rondleiding in het LVR Römermuseum. We worden meegenomen door Stephan Quick, verantwoordelijk voor de educatie in het museum. Hij vertelt ons hoe ook hier is nagedacht over het gebouw. Het museum is onderdeel van het badhuis. In tegenstelling tot de rest van het park is hier geen reconstructie gebouwd, maar zijn de fundamenten van het badhuis zichtbaar gemaakt. Het moderne gebouw heeft echter wel de omvang en vorm van het originele badhuis. Het is duidelijk hoe groot het moet zijn geweest. Het museumgebouw is verbonden met het badhuis. Oorspronkelijk was dit de entree van het badhuis, een enorme hal waar waarschijnlijk allerlei winkeltjes of kraampjes waren gevestigd. Er was geen sprake van verdiepingen. Daarom is het museum heel open gebouwd. De verdiepingen lijken te zweven in het gebouw, waardoor de oorspronkelijke openheid zichtbaar blijft. De opbouw van het museum is chronologisch. Het verhaal begint in de Late IJzertijd en eindigt helemaal boven in het gebouw met de Late Oudheid op het moment dat de Franken de stad proberen te veroveren. Op weg naar boven kom je kabinetten tegen, waar belangrijke gebeurtenissen worden uitgelegd, zoals de Bataafse Opstand in 69 n.Chr.

Een bijzondere platbodem

Na de rondleiding sluit ik me aan bij archeoloog Sebastian Held. Hij kan wat dieper ingaan op bepaalde objecten. Zo weet hij me te vertellen waarom het Romeinse schip dat hier is te zien geen typisch transportschip is. De oorspronkelijk 15 meter lange platbodem heeft namelijk een bijzondere toevoeging aan de onderzijde van het schip. Tussen de planken is ijzerbeslag aangebracht. Dat doet vermoeden dat het schip recht op de oever werd gevaren. Het gaat hier dus om een pont die van de ene oever naar de andere oever voer om mensen en wellicht dieren naar de overkant te brengen.

2.JPG
3.JPG

Een Germaanse oorlogsgodin

Sebastian staat ook even stil bij een vitrine waar ik zo voorbij zou zijn gewandeld. Er liggen een heleboel kleine vondsten in, voornamelijk van metaal. Voor een deel zijn het brokken en stukken. Zo liggen er een paar bronzen vingers. Het verhaal achter deze vondsten blijkt interessant. Dankzij een gedeeltelijke inscriptie op een altaarsteen weten ze dat het om offers gaat voor een Germaanse krijgsgodin Vagdavercustis.  Vijftien kilometer ten noorden van de stad lag een Gallo-Romeinse tempel, gewijd aan deze godin. De legionairs die waren gelegerd in Colonia Ulpia Traiana bezochten de tempel om bescherming te vragen. Het klinkt een beetje als het verhaal van Nehalennia, eveneens een lokale godin die door de Romeinen werd overgenomen.

4.JPG

Het was een zeer geslaagde dag. Dankzij de rondleidingen ben ik veel meer te weten gekomen dan tijdens mijn individuele bezoek in 2015. Het park is volop in ontwikkeling. Dat maakt het interessant om elke paar jaar weer eens te gaan kijken.

Meer weten?